dinsdag 26 januari 2010

Een aandeelhoudersovereenkomst

Indien een vennootschap meerdere aandeelhouders heeft, wordt de verhouding tussen de vennootschap en de aandeelhouders, en de aandeelhouders onderling vaak niet alleen geregeerd door de statuten van de vennootschap. Vaak leggen de aandeelhouders hun onderlinge afspraken ook vast in een aandeelhoudersovereenkomst, waarin al dan niet van de statuten afwijkende bepalingen worden opgenomen. Zowel het Hof 's-Gravenhage(1) als het Hof Amsterdam (OK)(2) hebben zich recentelijk weer uitgelaten over de status van een aandeelhoudersovereenkomst. Bij de eerste uitspraak werd een aandeelhouder uitgestoten, en ging het over de prijsbepaling van zijn aandelen. In de tweede uitspraak ging het over de betekenis van de aandeelhoudersovereenkomst bij een enquêteprocedure.

Inleiding
Partijen die van plan zijn samen te werken, kunnen deze samenwerking op diverse manieren structureren. Zo kan gedacht worden aan een participatie in een vennootschap onder firma, maar ook aan een participatie in een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid. In het laatste geval worden de participanten allen aandeelhouder van deze vennootschap. Hetgeen tussen de participanten (aandeelhouders) en de vennootschap onderling geldt, wordt bepaald door de statuten van de vennootschap. Vaak wensen de samenwerkende partijen de regelingen in de statuten nader te willen aanvullen, dan wel hiervan af te wijken. Daartoe wordt dan een aandeelhoudersovereenkomst gesloten. De status van de aandeelhoudersovereenkomst blijft aanleiding geven voor gerechtelijke procedures. Zo ook in de hierboven aangehaalde uitspraken.

Hof 's-Gravenhage 7 augustus 2008, JOR 2008/262
In deze zaak ging om het volgende. J. en anderen zijn, via persoonlijke houdstermaatschappijen, de aandeelhouders van J. Holding B.V. ("J-Holding"). Deze vennootschap houdt zich bezig met het in opdracht werven en selecteren van personeel. J. en de andere aandeelhouders sluiten ook allen een managementovereenkomst met J-Holding. J. krijgt een burn-out en wordt vervolgens uitgestoten als aandeelhouder. Ook zijn managementovereenkomst wordt opgezegd. Beide overeenkomsten voorzagen in de mogelijkheid tot uitstoting en opzegging. Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de hoogte van de uitstootvergoeding, dat wil zeggen de vergoeding voor de door J. gehouden aandelen. In de aandeelhoudersovereenkomst is een gestaffelde regeling opgenomen met betrekking tot de uitstootvergoeding, in die zin dat een aandeelhouder onder omstandigheden minder dan de waarde in het economisch verkeer van de aandelen zou kunnen ontvangen.

J. stelt zich op het standpunt dat deze regeling nietig is in verband met artikel 2:195a BW. In dit artikel is bepaald dat de statuten een aanbiedingsplicht kunnen bevatten van gedwongen aandelenoverdracht (lid 1) en dat de desbetreffende statutaire regeling zodanig dient te zijn dat de aandeelhouder die dit verlangt, een prijs ontvangt, gelijk aan de waarde van zijn aandelen, vastgesteld door een of meer onafhankelijke deskundigen (lid 3). Volgens J. is een regeling die ertoe leidt dat een aandeelhouder bij gedwongen uitkoop minder dan de werkelijke waarde van zijn aandelen ontvangt, op dat punt (ver)nietig(baar).

Het Hof gaat hier niet in mee. Het Hof deelt weliswaar de mening van J. dat artikel 2:195a lid 3 BW dwingend recht is, maar overweegt dat dit artikel niets bepaalt over overeenkomsten die zo'n regeling bevatten. Hierbij dient in het achterhoofd gehouden te worden dat statuten kunnen worden gewijzigd ook wanneer niet alle aandeelhouders daarmee hebben ingestemd en dat zonder de regel van artikel 2:195a lid 3 BW een aandeelhouder dus tegen zijn wil gedwongen zou kunnen worden om zijn aandelen aan te bieden en over te dragen tegen een prijs die lager is dan de werkelijke waarde. Dit probleem speelt niet bij een (aandeelhouders)overeenkomst, aangezien alle betrokken aandeelhouders daarmee hebben ingestemd. Het Hof is dus van mening dat niet goed valt in te zien waarom het beginsel van de contractsvrijheid hier zou moeten terugtreden. Het Hof wijst verder nog op de herziening van het BV-recht, waarin de zogenoemde expertgroep een advies over artikel 2:195a BW heeft uitgebracht. Dit advies houdt in dat een statutaire afwijking van de wettelijke prijsbepalingsregeling wel mogelijk is, maar dat deze niet werkt ten opzichte van de aandeelhouder die niet met deze regeling heeft ingestemd. Ook op die grond wordt het standpunt van J. niet gehonoreerd.

Hof Amsterdam (OK) 17 juni 2008, JOR 2008/265
Bovengenoemde zaak betreft KPN Narrowcasting B.V. De aandeelhouders van KPN Narrowcasting (waaronder KPN) zijn een aandeelhoudersovereenkomst aangegaan. Hierin is opgenomen dat de samenwerking zich onder meer tot doel stelde de ontwikkeling, verkoop en onderhoud van informatie en netwerktechnologie, het uitvoeren van projecten in retail, business-to-business in dienstverlening op het gebied van communicatie, interactieve media, ontwerp en productie van concepten, redactionele activiteiten, consult en training, service en in- en verkoop van benodigde hardware. De minderheidsaandeelhouders van Narrowcasting hebben een enquêteverzoek ingediend. Ter zitting hebben de minderheidsaandeelhouders gesteld dat de belangrijkste reden om aan een juist beleid te twijfelen en om de rol van KPN aan een onderzoek te onderwerpen is dat zij willens en wetens het businessmodel van de vennootschap en de basis van de joint venture tracht te wijzigen tegen de wil van verzoekers en daarmee de onderneming van KNP Narrowcasting te wijzigen van één "die zich richt op de waarde in de hele narrowcastingketen (…)" in een onderneming zich alleen nog richt op (…) het leveren van infrastructuur en datatransmissie, ook wel "connectivity" genoemd.

De Ondernemingskamer stelt voorop dat de omstandigheid dat KPN Narrowcasting B.V. een andere koers vaart dan de koers die de minderheidsaandeelhouders voor ogen staat op zichzelf nog geen reden vormt om aan een juist beleid te twijfelen, ook niet - althans niet zonder meer - indien dat in strijd zou zijn met de aandeelhoudersovereenkomst of het businessplan 2006 - 2008. Daar komt bij dat de aandeelhouderovereenkomst en voormeld businessplan niet uitdrukkelijk een koers, zoals verzoekers die voorstaan, voorschrijft of zelfs maar indiceert, laat staan één waarin geen wijziging kan worden gebracht op de wijze zoals verzoekers die signaleren. De OK komt derhalve tot de slotsom dat geen feiten om omstandigheden aannemelijk zijn geworden die gegronde redenen opleveren om aan een juist beleid van KPN Narrowcasting te twijfelen. Wel merkt de OK op dat denkbaar is dat partijen bij de nakoming van de uit de aandeelhoudersovereenkomst voortvloeiende verplichtingen te kort zijn geschoten, bijvoorbeeld doordat KPN het als meerderheidsaandeelhoudster ertoe heeft geleid dat KPN Narrowcasting zich tot "connectivity" heeft beperkt, maar dat vormt echter geen onderwerp van deze procedure.

Vormt een (mogelijke) schending van de aandeelhoudersovereenkomst een gegronde reden om aan een juist vennootschappelijk beleid te twijfelen? Nee, zegt het Hof in deze uitspraak. Dit neemt niet weg dat in andere gevallen, namelijk in de zaken Broadnet(3) en Versatel(4) schending van de aandeelhoudersovereenkomst wèl een gegronde reden om aan een juist vennootschappelijk beleid te twijfelen, vormde. Het komt bij beantwoording van deze vraag dus zeer aan op de vraag of werking van de aandeelhouders-overeenkomst in de rechtssfeer van de vennootschap is beoogd.

Bron: www.vbk.nl

Geen opmerkingen:

Een reactie posten